De samenvloeiing van Rhône (rechts) en Isère (links)

Wetenschap begint met het gecontroleerd verzamelen van data. Archeologen graven dingen op, classici vervaardigen tekstedities. Dit is de dagdagelijkse gang van zaken. Het wordt al boeiender bij de interpretatie van die data. En echt interessant is het als we kijken naar de ontwikkeling van nieuwe technieken en methoden, waarmee onderzoekers nieuwe soorten inzicht verwerven.

Nieuwe soorten inzicht

Wat gebeurt er zoal als het gaat over de oude wereld? Ik wees vorige week al op de digitale paleografie, die kan leiden tot ander en beter inzicht in de antieke en middeleeuwse schrijfcultuur. Deze ontwikkeling hangt samen met een tweede: de groeiende belangstelling voor het materiële aspect van oude teksten. Mediëvisten waren daar altijd al goed in. In de oudheidkunde is deze belangstelling gegroeid doordat er zoveel vervalste teksten uitgegeven zijn.

Een andere ontwikkeling is al enkele jaren gaande: door het gebruik van technieken als LIDAR richt de archeologie zich meer op hele landschappen en beperkt ze zich niet langer tot afgebakende opgravingen. Ik aarzel of ik in dit lijstje van innovaties ook de chronologie moet noemen: er komen namelijk wel nieuwe kalibratiecurven, maar de aard van het inzicht verandert er niet door. Het ontstaan van een historische klimaatwetenschap is dan wel weer een echte innovatie. Tot slot is er de DNA-revolutie, die betekent dat er geen hermeneutische horizon meer is. Hier ligt de negatieve heuristiek aan flarden en is sprake van een scientific revolution in de letterlijkste zin des woords. Filologen krijgen er een rijkdom aan materiaal bij.

Het materiële aspect van de schrijfcultuur, geospatiale analyse, chronologie, klimaat en de weggevallen hermeneutische horizon: dit zijn de thema’s waar de dynamiek nu zit. Het gaat niet om vondsten en teksten, het gaat om inzicht, en het gaat goed als de aard van dat inzicht verandert. Mits die innovaties ook ontsloten zijn voor het publiek natuurlijk, want als dat niet gebeurt kun je het onderzoek net zo goed niet doen.

De Rhône

In mijn volgende week leverbare Hannibal in de Alpen spelen de nieuwe inzichten van de klimaatwetenschap een rol. Doordat de temperaturen in de derde eeuw v.Chr. iets aan het oplopen waren, smolten de gletsjers. Tegelijk viel er in Centraal-Europa meer regen. Dankzij smeltwater en neerslag voerde de Rhône meer water en kleideeltjes af, en daardoor groeide de delta. Zeg maar de huidige Camargue.

Dat heeft gevolgen voor de reconstructie van de eerste fase van Hannibals Alpentocht. Om te beginnen: de plek waar de Karthagers de Rhône overstaken. We weten dat de Romeinse generaal Scipio in drie dagmarsen vanaf de kust naar Hannibals oversteekplaats kon komen. We wisten al dat de kust zich destijds noordelijker bevond dan de huidige riviermonding. Dát er sedimenten waren afgezegd, was namelijk al bekend. We weten nu echter veel preciezer waar die drie dagmarsen begonnen. En ook al zijn er uiteenlopende schattingen voor de lengte van een dagmars, we weten nu zeker dat de oversteek niet kan hebben plaatsgevonden bij Arles. Het was verder naar het noorden.

Het volgende punt langs Hannibals route staat bekend als Het Eiland. Deze plek, waar Hannibal begon aan de mars naar de Alpen, bevond zich vier dagmarsen ten noorden van de oversteekplaats. Er is een theorie, ooit naar voren gebracht door Gavin De Beer, dat dat eiland lag tussen Rhône en Egyues, maar dat idee veronderstelt een oversteek bij Arles. Het kan nu dus bij de schroothoop.

Waar dat Eiland dan wel lag, is nog steeds onduidelijk. Sterker, het is onduidelijker dan ooit, want nu we weten dat er meer water in de Rhône stond, weten we ook dat sommige armen, waarvan we dachten dat die al in de Bronstijd waren verzand, nog open waren. Anders gezegd: er waren meer eilanden. Dat maakt de puzzel complexer.

Hannibal en Mozes

De DNA-revolutie – anders gezegd: het wegvallen van de hermeneutische horizon – betekent dat we onze netten wijder moeten werpen dan vroeger. Voor het begrip van literaire passages zullen we ook parallellen van verderop en uit andere talen moeten onderzoeken.

Polybios en Livius, de enige bronnen voor Hannibals Alpentocht, vermelden allebei dat Hannibals soldaten vanaf de top van de bergpas uitzicht hadden over Italië. Dat is een van de zes aanwijzingen die onderzoekers kunnen benutten om vast te stellen waar Hannibal zich op dat moment bevond. Simpel gezegd: de Montgenèvre-pas voldoet aan vijf voorwaarden maar heeft geen uitzicht over de Povlakte. Aan die voorwaarde voldoet dan weer wel de Traversette-pas, maar die mist nogal wat van de rest. De identificatie van Hannibals pas hangt dus in wezen af van het gewicht dat we hechten aan dat uitzicht: weegt die ene voorwaarde op tegen alle andere?

Nu kan dat verhaal over dat uitzicht weleens onwaar zijn. Het riekt naar de dramatisering waarmee een verteller zijn verhaal spannender maakt. Hoe bewijs je dat vermoeden echter? Ik kon natuurlijk verwijzen naar andere legeraanvoerders die vanaf bergtoppen het te veroveren land zagen, maar ik denk niet dat de lezers van Hannibal in de Alpen veel wijzer worden als ik verwijs naar de manier waarop Filippos V Maidië vanaf de Haimos in ogenschouw nam. Dat uitzicht kan niet bestaan en is dus zeker dramatisering, maar het zal bij mijn lezers geen belletje doen rinkelen.

Ik heb in mijn presentatie nu brutaalweg gekozen voor Mozes die vanaf de Nebo het Beloofde Land zag liggen. We mogen onze netten wijder werpen. In dit specifieke geval denk ik dat het is toegestaan, maar uiteraard is de grote uitdaging voor de filologie het vinden van criteria om zinnige en onzinnige parallellen uit verderop gelegen culturen te scheiden.

***

Het boek Hannibal in de Alpen is hier te bestellen. Het boek De vergeten oorlog verschijnt in maart, en u kunt het daar bestellen. De presentatie van Hannibal in de Alpen is op woensdagmiddag 19 januari van 15:00-16:00 uur. Meekijken kan hier.