De huidige Berbertalen stammen af van een oertaal, die te reconstrueren is en gesproken moet zijn geweest in de eerste helft van het eerste millennium v.Chr. Dit Proto-Berber kan de voorouder zijn van het Numidisch. Het is inderdaad aantrekkelijk de namen waarmee antieke teksten de bewoners van de hoogvlakte aanduiden – zoals Maxyen, Massyliërs en Masaeisyliërs – op te vatten als weergaven van vroege vormen van de naam waarmee moderne Berbers zichzelf aanduiden, Imazighen. Ook zijn er woorden die op elkaar lijken, zoals de titel van de heersers, gld, die lijkt op het Berberwoord voor koning, agellid.
Toch zijn er ook verschillen tussen het Numidisch en het Proto-Berber. De taal van de Numidiërs heeft zich, als die werkelijk van het Proto-Berber afstamt, opvallend snel ontwikkeld. Daarom overwegen taalkundigen ook dat het Numidisch en het Proto-Berber allebei teruggaan op een gemeenschappelijke voorouder, die enkele eeuwen eerder gesproken moet zijn geweest. Er zijn argumenten voor en tegen beide opvattingen.
Dit vraagstuk valt alleen op te lossen met meer data. Weliswaar zijn ongeveer 1300 Numidische inscripties bekend, maar de overgrote meerderheid bestaat uit grafschriften van slechts drie woorden (“x, kind van y”), soms voorzien van een vierde woord dat wel de weergave zal zijn van een ereambt of een familienaam.
Het wachten is op een flink grote tweetalige inscriptie, en het valt zeker niet uit te sluiten dat die nog eens zal worden ontdekt. In Thugga zijn bijvoorbeeld al eens twee Punisch-Numidische inscripties gevonden. Een daarvan biedt de namen van enkele ambten (gldmck, “vijftigman”), maar ook de Numidische weergaven van de koningsnamen: Zllsn, Gyy, Msnsn, Mkwsn ofwel Zilalsen, Gaïa, Massinissa en Mikipsa. De namen van de ambten en de eerste persoonsnaam zijn totaal nieuw, de tweede naam is in de Griekse en Romeinse bronnen verkeerd overgeleverd.