De vlakte bij Cannae

[Dit is het achtste stukje in een reeks over de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.). Het eerste is hier. In het zevende deel lazen we hoe de Romeinen zich opmaakten de Karthaagse generaal Hannibal beslissend te verslaan bij Cannae.]

Onze twee voornaamste bronnen, Polybios en Livius, presenteren Varro als de onbesuisde generaal en de aristocraat Paullus als zijn bedachtzame collega. Zulke karakteriseringen van niet-aristocraten en heren van stand zijn in de Romeinse literatuur gebruikelijk. Bij Livius moet deze presentatie de verklaring bieden voor de nederlaag. Niet het Romeinse leger en de Romeinse aristocratie hadden gefaald, maar de overmoedige Varro. (Op dezelfde wijze zou de nederlaag bij het Trasimeense Meer, waarover we het al eerder hadden, te wijten zijn geweest aan de onbezonnenheid van Flaminius.)

Het is maar de vraag of de verschillen tussen de twee consuls bij Cannae echt zo groot zijn geweest. Het was de verondersteld bedachtzame Paullus die ervoor koos Hannibal te benaderen over de kustvlakte, in plaats van de veiliger route door het binnenland te nemen, en het was de verondersteld onbesuisde Varro die op de vierde dag zijn tijd beidde. Dat laatstgenoemde uiteindelijk zou komen gelden als hoofdschuldige, zegt vermoedelijk veel over het heersende klimaat na de vernietiging van het leger. Als Rome ooit nog troepen op de been wilde brengen, was het beter er niet aan te herinneren dat rekruten niet tegen professionals waren opgewassen. Dat element werd daarom achterwege gelaten in de officiële rapporten, en dus moest de fout liggen bij de generaals. Dus kreeg Varro als enige de schuld. Zijn strijdplan was echter goed genoeg, zo lezen we bij Livius:

Op de rechtervleugel, aan de kant van de rivier, plaatsten ze de Romeinse ruiters met daarnaast de infanterie. De uiterste linkervleugel werd bezet met de ruiters van de bondgenoten; meer binnenwaarts stonden hun infanteristen, die in het midden aansloten aan de Romeinse legioenen. De slingeraars vormden met de andere lichtbewapende troepen de voorste linie. De consuls voerden bevel over de vleugels, Varro over de linker, Paullus over de rechter.

Dit was een standaardopstelling, maar het feit dat de Romeinen hun cavalerie opstelden tot bij de rivier, suggereert dat Varro er rekening mee hield overvleugeld te worden. De andere flank stond op een lichte glooiing in het landschap, tegenwoordig nauwelijks meer dan vals plat maar destijds een kleine verheffing. Hier zou het erom spannen en om die reden stond Varro er dichtbij. Polybios vermeldt nog een ander, belangrijk detail: de Romeinse troepen stonden vele rijen diep opgesteld. Als er acht boventallige legioenen waren, en als deze waren voorzien van een gelijk aantal bondgenoten, moeten er ongeveer tachtigduizend soldaten zijn geweest, waarvan de Romeinen er tienduizend in reserve hielden. Hieruit blijkt dat het Romeinse plan was om met brute kracht door het Karthaagse centrum te breken en de slag te winnen voordat de eigen cavalerie was verslagen door de superieure ruiterij van de Karthagers. Livius beschrijft de Karthaagse opstelling:

De Gallische en Spaanse ruiters kwamen dicht bij de rivieroever op de linkervleugel te staan tegenover de Romeinse ruiterij, de rechtervleugel werd toegewezen aan de Numidische ruiters, en het centrum van de linie werd gevormd door de infanterie, met de Libiërs aan de zijkanten en de Galliërs en Spanjaarden daartussenin. De Libiërs leken wel een Romeinse slaglinie, zo vaak waren ze uitgerust met wapens die ze bij het Trasimeense Meer hadden buitgemaakt. De schilden van de Galliërs en Spanjaarden hadden ongeveer dezelfde vorm, maar hun zwaarden waren verschillend. De Galliërs hadden opvallend lange zwaarden zonder punt, de Spanjaarden, die hun vijanden meer stekend dan houwend aanvielen, hadden goed hanteerbare korte en puntige zwaarden. Het uiterlijk van deze twee volken was bijzonder angstaanjagend door hun lichaamslengte en hun hele verschijning. De Galliërs waren naakt tot aan hun navel, de Spanjaarden hadden zich opgesteld in verblindend witte linnen tunieken met purperen zoom.

Het totale aantal infanteristen in deze linie bedroeg veertigduizend, het aantal ruiters tienduizend. Over de vleugels voerden links Hasdrubal en rechts Maharbal het bevel; het centrum van de linie stond onder commando van Hannibal zelf met zijn broer Mago.

Er is geen reden te twijfelen aan deze cijfers, die afkomstig zijn uit het door Polybios gebruikte ooggetuigenverslag. Opnieuw biedt Polybios informatie waarover Livius niet zo duidelijk is: dat het Karthaagse centrum de vorm had van een halve maan die enigszins naar voren uitstak.

Het doel van deze opstelling was dat het eerste contact in de slag zou worden gemaakt door de goedgetrainde Spanjaarden en Galliërs in het centrum. Zij zouden de legioenen moeten tegenhouden en zich langzaam iets terugtrekken. Als de halve maan zou zijn veranderd in een rechte linie, maakte ook de infanterie van de Romeinse bondgenoten contact met haar tegenstander. Daarna zou het Karthaagse centrum nog wat verder achteruitwijken en zouden tegelijk de nog verse Libiërs op de flanken naar voren komen, de Romeinse bondgenoten overvleugelen en hun vijanden van weerszijden aanvallen. Tegen de tijd dat het zover was, zouden de Karthaagse cavalerie-eenheden wel hebben afgerekend met hun tegenstanders en konden ze de Romeinen in de rug aanvallen. Alles kwam aan op de discipline van de Libiërs en dus stonden zij onder Hannibals persoonlijke bevel.

De strijd werd geopend toen de Romeinse slingeraars en lichtbewapenden slaags raakten met soortgelijke troepen aan Karthaagse zijde. Dit gevecht ging gelijk op, zodat geen van beide partijen in staat was projectielen in de linie zwaarbewapenden van de vijand te gooien. Die raakten nu slaags. “IJzer regent neer,” zou een van de aanwezigen, de dichter Ennius, later schrijven. Tegelijkertijd profiteerde de Romeinse cavalerie, gecommandeerd door Paullus, van de goede opstelling bij de rivier en gingen de ruiters

een strijd aan die weinig weg had van een normaal ruitergevecht. Want er moest frontaal worden gevochten, omdat ze geen ruimte hadden voor zijwaartse bewegingen: aan de ene kant werden ze door de rivier in ingesloten, aan de andere door de infanterie. Ze stormden dus van beide kanten recht vooruit, en toen de paarden ten slotte dicht op elkaar stonden, greep de ene ruiter de andere vast om hem van zijn paard te trekken. Al snel werd er grotendeels te voet gevochten.

Dat bood de Romeinen een eerlijke kans, maar na enige tijd moesten ze wijken voor de numerieke overmacht van Hasdrubals Gallische en Spaanse tegenstanders, die nu doorbraken en achter de Romeinse infanterielinies raakten. Paullus raakte hierbij dodelijk gewond. Ook op de andere vleugel was de Karthaagse ruiterij, de Numidiërs van Maharbal, succesvol.

De strijd kwam traag op gang en begon met een list van de Karthagers. Ongeveer vijfhonderd Numidiërs reden voorwaarts uit hun gelederen met hun schilden op de rug, alsof ze wilden overlopen; maar behalve hun gewone wapens droegen ze heimelijk zwaarden onder hun pantsers. Bij de Romeinen aangekomen sprongen ze plotseling van hun paarden en wierpen hun schilden en speren neer voor de voeten van de vijanden. Ze werden in de vleugel opgenomen en naar de achterste gelederen gevoerd, waar ze orders kregen achter de troepen te gaan zitten.

Zolang het gevecht aan alle kanten nog op gang kwam, hielden ze zich rustig. Maar toen aller ogen en aandacht op de strijd gericht waren, grepen ze de schilden die overal tussen de stapels lijken waren neergeworpen en vielen de Romeinse linie van achteren aan. Ze staken hen in de rug, sneden hun kniepezen door en veroorzaakten een geweldige slachting en een nog veel grotere paniek en chaos.

Verraad, insinueert Livius, die Hannibal immers portretteert als even geniaal als doortrapt. Vermoedelijk overschat de Romeinse historicus het zelfvertrouwen van het Karthaagse leger bij Cannae, dat in de minderheid was en weinig te eten had gehad, en waarvan het Numidische deel vier dagen eerder nog door de Romeinen was verslagen. Het is aannemelijk dat de Numidiërs zich oprecht overgaven maar zich bedachten toen Hasdrubal, die op de andere vleugel was doorgebroken, hen kwam aansporen verder te vechten tegen de Romeinse bondgenoten. De cavaleriezege was compleet.

Ondertussen verliep ook de strijd in het centrum zoals Hannibal het zich had voorgesteld. Livius beschrijft het als een Romeinse overwinning:

De moed en de krachten aan weerszijden waren in evenwicht zolang de gelederen van de Galliërs en Spanjaarden intact bleven. Uiteindelijk brachten de Romeinen na langdurige en herhaalde krachtsinspanning, met recht front en dichte formatie, beweging in de boog van de vijanden die voor de linie uitstak en door de geringe diepte te weinig kracht had. De in het nauw gebrachte soldaten weken angstig terug, gevolgd door de Romeinen, die in één ruk, dwars door de panisch wegrennende drom vluchtenden heen, midden in de linie belandden. Zonder weerstand te ondervinden bereikten ze de Libiërs, die aan weerszijden wat meer naar achteren waren opgesteld, terwijl het centrum met de Galliërs en de Spanjaarden enigszins vooruitstak. Door het terugdringen van deze boog ontstond eerst een recht front en vervolgens zelfs een holte in het Karthaagse centrum.

De Romeinen waren te ver gegaan met de achtervolging van de Spanjaarden en Kelten. Dit was het moment waarop Hannibal had gewacht. Hij liet zijn centrum de terugtocht staken en gaf de Libische troepen het bevel zich op de vleugels zich in de strijd te storten.

Zij versloegen de Romeinse bondgenoten. Toen wendden ze zich naar het centrum en vielen hun tegenstanders van opzij aan. De Romeinse eenheden werden van de flanken opzij gedrukt. “De Romeinen hadden één gevecht tevergeefs tot een goed einde gebracht,” constateert Livius droog.

Aan de voorzijde werden de legionairs met moeite tegengehouden door Galliërs en Spanjaarden, op hun vleugels duwden de Libiërs hen naar binnen, en aan de achterzijde had de Karthaagse cavalerie vrij spel. Van alle kanten werden de Romeinen en hun bondgenoten tegen elkaar aangedrukt en gedood.

Hoe lang de vernietigingsslag heeft geduurd, is niet overgeleverd, maar er is een aanwijzing: de dichter Ennius vermeldt dat de zon zijn stralen schuin op het veld wierp en de schaduwen deed lengen. Het doden van alle mensen op het killing field duurde dus urenlang, en soms kozen de Karthagers ervoor slechts de pezen van een verslagen tegenstander door te snijden, zodat het eigenlijke slachtwerk kon worden uitgesteld. Slechts een klein deel van de Romeinen wist te ontsnappen. De volgende dag, toen de Karthagers de inmiddels verstijfde lijken beroofden van hun harnassen en andere kostbaarheden, bood het slagveld een macabere aanblik:

Daar lagen dan al die duizenden Romeinen, infanteristen en ruiters, overal waar het toeval ze in de strijd of op de vlucht had verenigd. Midden uit het lijkenveld kwamen sommigen, met bloed overdekt, omhoog. De ochtendkoelte trok hun wonden samen en de pijn bracht hen weer tot bewustzijn, waarop ze door de vijanden alsnog gedood werden. Anderen werden nog levend aangetroffen met doorgesneden dij- en kniepezen. Zij boden hun hals en nek aan met het verzoek nu ook de rest van hun bloed te vergieten. Ook werden er mannen gevonden met ingegraven hoofden; ze hadden blijkbaar kuilen voor zichzelf gegraven, hun gezichten met aarde bedekt en zo hun adem afgesneden. Grote aandacht trok een Numidiër die levend onder een dode Romein vandaan werd gehaald, met verminkte neus en oren. De Romein, niet meer in staat een wapen te grijpen, had in wilde razernij met zijn tanden zijn vijand willen verscheuren en was zo gestorven.

Wat Livius hiermee wil aangeven, is dat ondanks de nederlaag die dag geen enkele Romein had gefaald. Ondertussen sneuvelden wel 45.000 infanteristen en 2700 ruiters. Deze schatting (te vinden bij Livius) klinkt ongelooflijk: dit is een stad met de omvang van Middelburg of Dendermonde. Het wordt echter bevestigd door een anekdote. Hannibals broer Mago reisde na de veldslag naar Karthago en maakte de omvang van de overwinning aanschouwelijk door honderden gouden ringen te tonen, sieraden die alleen de leden van de Romeinse elite mochten dragen. Livius vermeldt dat het één schepel was, wat zou neerkomen op zo’n vijftienhonderd exemplaren.

Rome had geen leger meer en veel bondgenoten in Zuid-Italië besloten nu partij te kiezen voor de Karthager.

[Wordt vervolgd; de vertalingen uit Livius zijn van Hetty van Rooijen.]