[Dit is het vijfde stukje in een reeks over de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.). Het eerste is hier. In het vierde deel naderde de Karthaagse generaal Hannibal Rome, achtervolgd door consul Flaminius.]
Bij het Trasimeense Meer bereiken de heuvels op twee plaatsen de noordelijke oever van het water. De foto hierboven is genomen vanaf de oostelijke heuvelrug en kijkt uit op de westelijke. Daartussen ligt een vlakte. Hannibal liet zijn troepen posities innemen op de heuvels. De bedoeling was dat, als de laatste Romeinen de westelijke engte waren gepasseerd, een deel van de Karthaagse cavalerie uit de heuvels zou neerdalen en die toegang zou versperren, terwijl lichtbewapenden de oostelijke engte blokkeerden. De hoofdmacht van Libiërs en Spanjaarden zou de legioenen dan in de flank aanvallen.
Livius verwijt de Romeinse commandant, consul Flaminius, dat hij de weg niet goed had laten verkennen, maar dat verwijt kan niet terecht zijn, want een Romeins leger werd altijd voorafgegaan door bereden verkenners. Daarvoor hoefde niet eens bevel te worden gegeven. Het is veel aannemelijker dat de verkenners op pad gingen en, zodra ze de vlakte hadden bereikt, werden onderschept. Flaminius kreeg geen bericht over de vijand, maar vond dat niet verontrustend omdat de verkenners pas net waren vertrokken. Dat de vijand vlakbij het Romeinse kamp een hinderlaag had gelegd, kon hij zich niet voorstellen. En dus trok het Romeinse leger door de westelijke engte. De ochtendmist kroop uit het meer de vlakte op.
Zodra de Karthager de vijand in de opgezette val zag, ingesloten tussen het meer en de bergen en omsingeld door zijn troepen, gaf hij aan al zijn mannen het sein om tegelijk aan te vallen. Ze stormden naar beneden, ieder langs de kortste weg. […] Door het geschreeuw dat aan alle kanten opklonk merkten de Romeinen, nog voordat ze het (door de mist) goed en wel zagen, dat ze omsingeld waren. Ze begonnen naar voren en opzij te vechten zonder dat de troepen behoorlijk in slagorde waren opgesteld en ze de kans hadden gekregen hun wapens in gereedheid te brengen en hun zwaarden te trekken.
In de algehele ontreddering hield de consul voor zo’n panieksituatie het hoofd tamelijk koel. Hij bracht, voor zover de omstandigheden dat toelieten, orde in de chaotische gelederen, waar iedereen zich in de richting van de verwarde geluiden keerde. Overal waar hij kon komen en zich verstaanbaar kon maken, spoorde hij zijn mannen aan en beval ze stand te houden en te vechten: ze moesten zich niet zien te redden met geloften of gebeden tot de goden, maar met moed en daadkracht.
Met deze laatste woorden benadrukt Livius het verondersteld goddeloze karakter van de Romeinse generaal en het zal de antieke lezer niet hebben verbaasd dat bij de dood van Flaminius het voorteken in vervulling ging waarvoor de Senaat hem zes jaar eerder had gewaarschuwd: hij moest de strijd niet aanbinden met de Gallische Insubres.
Opvallend als hij was door zijn wapenrusting werd hij een tijdlang door de vijanden aangevallen en door de Romeinen beschermd. Maar toen riep een Insubrische ruiter, Ducarius genaamd, die de consul ook van gezicht kende, tot zijn stamgenoten: “Kijk! Dat is de man die onze troepen heeft gedood en onze akkers en stad heeft verwoest! Nu zal ik hem offeren aan de schimmen van mijn schandelijk omgekomen medeburgers!” Hij gaf zijn paard de sporen en stormde door de dichte drom van vijanden op hem af. Eerst stak hij de wapendrager neer die zich tussen de aanvaller en de consul wierp, en vervolgens doorboorde hij de consul met zijn speer.
De Romeinen kunnen nooit hebben geweten hoe de Insubriër heette. De enigen die het wisten waren de mannen in het leger van Hannibal, maar de ooggetuige in het Karthaagse leger wiens verslag ten grondslag ligt aan dat van Polybios, vermeldt alleen dat Flaminius werd gedood door een paar Galliërs. Anders gezegd: dit is een verzinsel. Ook de volgende passage lijkt niet al te waarheidsgetrouw:
Toen de Romeinse aanvallen naar alle kanten vruchteloos bleken, toen ze aan weerszijden door de bergen en het meer, en voor en achter door de linie van de vijanden werden ingesloten, en toen duidelijk werd dat hun enige hoop op redding gelegen was in hun rechterhand en hun zwaard – toen sprak ieder zichzelf moed in voor een gevecht op eigen gezag. Nu begon de strijd opnieuw, maar heel anders. Het werd geen geordende slag […]; het toeval vormde ploegen en ieders moed gaf hem zijn plaats in de voorste of achterste linie. Er werd met zoveel vuur en zo geconcentreerd gevochten dat de aardbeving die veel steden in Italië grotendeels met de grond gelijk maakte en die de loop van snelstromende rivieren veranderde, de zee de rivieren injoeg en bergen in een geweldige aardverschuiving tegen de vlakte sloeg, door geen van de strijders werd opgemerkt.
De strijd moet ongeveer drie uur hebben geduurd en er zouden ongeveer 15.000 soldaten zijn gesneuveld. Ongeveer evenveel mannen wisten aan het bloedbad te ontkomen, maar van hen werd een groep van ongeveer zesduizend door de Karthaagse cavalerie achterhaald en tot capitulatie gedwongen. Hannibal liet de gevangen Romeinse bondgenoten vrij zonder losgeld te bedingen: hij was immers, zo zei hij, in Italië om te strijden tegen de Romeinen en de onderworpenen te bevrijden.
Archeologen hebben de plaats gevonden waar de doden werden gecremeerd, maar verder heeft het slagveld weinig materiaal opgeleverd. De Karthagers hebben de duizenden Romeinse harnassen en zwaarden namelijk overgenomen, zodat ze in de toekomst de legionairs konden bestrijden met gelijke wapens.
Voor de senatoren stond vast waardoor de nederlaag was veroorzaakt: Flaminius had de prijs betaald voor zijn goddeloosheid. De gebeurtenissen van de volgende jaren droegen er weinig toe bij de stemming zo te doen veranderen dat eerherstel mogelijk werd. Een staatsbankroet kon alleen worden afgewend door de Romeinse munten te devalueren, een maatregel waarover ik al eens blogde en waarvan de senatoren, die vaak als schuldeisers optraden, nadeel ondervonden. Dat nam de haat voor Flaminius ook al niet weg.
De officieren die hem hadden vergezeld, hadden er weinig belang bij te vertellen wat de consul ertoe had bewogen de vijand achterna te gaan. Zij beweerden dat ze hem hadden gewaarschuwd dat hij Hannibal niet moest achtervolgen. Toch was daarvoor geen alternatief geweest. Het Karthaagse leger trok immers de twee legioenen die Rome verdedigden tegemoet en Flaminius’ legioenen mochten onder geen beding het contact met de Karthagers verliezen, omdat Hannibal in dat geval de twee Romeinse legers in aparte veldslagen zou hebben kunnen verslaan.
Bovendien plunderden de Karthagers de akkers van de bondgenoten. Zouden de Romeinen de confrontatie niet zijn aangegaan, dan zouden alle bondgenoten hebben geconcludeerd dat Rome niet bereid was risico’s te nemen om hunnentwille. Flaminius moest Hannibal dus wel achtervolgen, en ook al verloor hij de slag en zijn leven, hij had de Italiërs getoond dat Rome strééd voor de belangen van zijn vrienden.
Daarmee verijdelde Flaminius Hannibals strategie. Diens poging een wig te drijven tussen Rome en zijn bondgenoten zou mislukken omdat dezen inzagen dat de Romeinen bereid waren gevaren met hen te delen. Hoewel veel Italische steden naar Hannibal overliepen, bleven ook veel steden Rome trouw, zelfs toen de Karthaagse generaal de Romeinen nog verder had vernederd. Het is misschien wat overdreven, maar niet zo heel erg, te stellen dat Rome de Tweede Punische oorlog won door nederlagen als die bij het Trasimeense Meer.
[Wordt vervolgd; de vertalingen uit Livius zijn van Hetty van Rooijen.]