Iberische soldaten, zoals ze met Scipio meevochten, op een een stuk aardewerk uit Catalonië (Museu d’Arqueologia de Catalunya, Barcelona)

[Dit is de elfde aflevering van een feuilleton over de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.). Het eerste is hier. In het laatste stukje van gisteren verkeerde de strijd in een impasse en diende de jonge Romeinse generaal Scipio zich aan.]

De Romeinen hadden sinds de dood van Scipio’s vader in Spanje terrein moeten prijsgegeven, maar beheersten nog altijd het gebied benoorden de Ebro. Bovendien waren ze goed getraind. Elders op het Iberische schiereiland waren drie Karthaagse legers actief en de jonge generaal begreep dat hij niet moest wachten tot die zich tegen hem verenigden.

Het geluk lachte hem toe. De Karthaagse strijdkrachten bevonden zich ver van hun hoofdstad, Nieuw Karthago (het huidige Cartagena), en de jonge generaal liet zijn soldaten daar in zeven dagen naartoe marcheren: zeven dagmarsen van vijfenzestig kilometer. Er bestaan parallellen, maar ze zijn zeldzaam en de legionairs zouden het wellicht niet hebben gedaan als Scipio hun niet had verteld dat droomgezichten hem succes hadden voorspeld en dat hij mocht rekenen op de zeegod Neptunus. In zeven dagen presteerden de mannen het bijna onmogelijke. De Karthaagse commandant Mago was totaal verrast.

De stad was gebouwd op een schiereiland dat een grote baai in tweeën deelde. De noordelijke helft was eigenlijk meer een lagune (nu verzand) terwijl de zuidelijke helft (de huidige haven) in open verbinding stond met de zee en door de Romeinse vloot als aanlegplaats werd gebruikt. Scipio sloeg zijn kamp op tegenover de plek waar de stad met het land was verbonden, niet ver van het huidige Castillo de los Moros. Op de achtste dag zette hij de aanval in. Hij stuurde zijn troepen af op de Karthaagse soldaten, die zich buiten de muren waagden maar door de Romeinen naar hun stadspoort werden teruggedreven. Vervolgens plaatsten Scipio’s mannen stormladders tegen de muur, maar toen deze aanval geen succes had, liet Scipio zijn mannen terugtrekken.

Hij kon dat doen omdat hij nog een troef kon uitspelen: de lagune kende getijdenwisseling en een kleine groep soldaten waadde bij eb door het water. Had Neptunus niet beloofd de Romeinen te helpen? De aanval op de stadspoort had vooral gediend om het garnizoen uit te putten, en nu het voldoende was afgemat, brak het moment aan voor de aanval door de lagune en de gelijktijdige aanval door de vloot. Toen die succes hadden, beval Scipio zijn eigen mannen opnieuw de poort te bestormen.

Het complete arsenaal van Nieuw Karthago viel in Romeinse handen en Livius verlustigt zich in een catalogus: 120 grote katapulten, 231 kleinere, drieëntwintig grote blijden, tweeënvijftig kleinere, goud, zilver, graan, slaven, drieënzestig schepen, brons, ijzer, zeilen… Maar de voornaamste winst was diplomatiek: de drie Karthaagse commandanten zagen hun Iberische bondgenoten opnieuw deserteren, en dit keer voorgoed.

In 209 of 208 viel Scipio, met een veel groter leger dan het jaar ervoor, Andalusië binnen, waar zijn vader twee jaar eerder was gesneuveld. Aan de bovenloop van de Guadalquivir, zo’n honderd kilometer ten oosten van Cordoba, stuitte hij op de Karthaagse commandant Hasdrubal Barka, de broer van Hannibal. Hasdrubals leger was numeriek superieur en had een sterke positie op een heuvel ingenomen bij Baecula (het huidige Bailén), om daar te wachten op de andere legers. Scipio redeneerde dat elk uur dat hij wachtte, door de Karthager zou worden benut om zijn stellingen te verbeteren, tot het moment kwam dat de andere generaals arriveerden. Hij viel dus meteen aan.

De bestorming verliep – het blijkt niet alleen uit de bronnen maar ook uit het slagveld, waarover ik al eens blogde – succesvol. Dit kwam mede doordat Hasdrubals olifanten schichtig werden en zich keerden tegen hun eigen troepen. De Karthager wist echter te ontkomen en voegde zich bij de andere twee generaals. Ze spraken af dat zij Andalusië zo lang mogelijk zouden verdedigen en dat Hasdrubal de Pyreneeën en Alpen zou overtrekken om Hannibal bij te staan in Italië.

Die kon ondertussen wel enige hulp gebruiken, want zolang de Romeinen de zeeën beheersten kon hij geen versterkingen ontvangen. Bovendien werd hij steeds verder naar het zuiden gedrongen. Zijn voornaamste aanvoerhaven, Tarente, was al verloren gegaan en hij was vrijwel afgesneden van de rest van de wereld. Hij begreep pas dat zijn broer de Alpen was overgetrokken toen men hem meldde dat deze was gesneuveld. Livius legt Hannibal in de mond dat hij nu de toekomst van zijn vaderland kende.

In Spanje nam Scipio’s populariteit intussen welhaast mythische vormen aan. Dat bleek wel toen hij een ontmoeting had met Iberiërs die hij uit Karthaagse gevangenschap had bevrijd.

De Spanjaarden drongen massaal om hem heen en begroetten hem eenstemmig als koning. Daarop liet Scipio door een heraut om stilte vragen en zei dat voor hem de hoogste titel die van imperator was, die hij van zijn soldaten had gekregen. De naam “koning”, elders eervol, werd in Rome niet getolereerd. Ze mochten stilzwijgend denken dat in hem de gezindheid van een koning huisde – als ze dat in een mens de hoogste eigenschap vonden – maar ze mochten dat woord niet gebruiken.

Dit is de eerste keer dat het woord imperator, “bevelhebber”, in de bronnen opduikt als een titel. Later was het een standaardprocedure dat soldaten hun generaal hiermee begroetten en werd ze onderdeel van de namen van de keizers van Rome. Vermoedelijk was het oorspronkelijk een inheems gebruik, want al eerder begroetten de Iberiërs een populaire Karthaagse generaal als “bevelhebber”. Het is mogelijk dat de legionairs zich bij zo’n acclamatie aansloten en Livius een bericht niet goed heeft begrepen.

Hoe dit ook zij, in 206 versloeg Scipio de laatste Karthaagse troepen en enkele maanden later keerde hij terug in Rome, waar hij tot consul werd gekozen.

Hierbij is overgeleverd dat deze verkiezingsbijeenkomst meer mensen trok dan enige andere tijdens deze oorlog. Ze waren van alle kanten samengestroomd, niet alleen om hun stem uit te brengen, maar ook om Publius Scipio te zien. Ze liepen te hoop bij zijn huis en op het Capitool, om hem daar voor Jupiter het offer van honderd runderen te zien brengen dat hij in Spanje had beloofd.

Ook dit was een voorbeeld van Scipio’s al dan niet gespeelde religiositeit. Niet dat overwinningsoffers op het Capitool ongebruikelijk waren, maar meestal gebeurde dit door generaals die de rang van consul hadden. Scipio had zijn Spaanse overwinning echter behaald voordat hij dat ambt bekleedde.

[Wordt vervolgd; de vertalingen uit Livius zijn van Hetty van Rooijen.]