De mooie Karthago-expositie in het Rijksmuseum van Oudheden is voorbij en het museum heeft inmiddels de deuren gesloten voor een reeks verbouwingen. Dit is daarom het moment om te schrijven over de catalogus Carthago. Opkomst & ondergang, want hoewel ik daarover niet onverdeeld positief kan zijn, wilde ik u niet ontmoedigen de eigenlijke expositie te bezoeken. Die was mooi.

Werkelijk slecht is de catalogus ook niet. De auteurs weten (op één na) wetenschappelijk van de hoed en de rand. De algemene inleiding door Pieter ter Keurs, een hoofdstuk over Fenicië door Lucas Petit, het hoofdstuk over Punisch Karthago van Roald Docter en de twee hoofdstukken door Ruurd Halbertsma over het Mahdia-wrak en de herontdekking van Karthago zijn prima.

Desondanks: het had beter gekund. Inhoudelijk was (met één uitzondering dus) de kennis weliswaar aanwezig, maar wetenschapsvoorlichting veronderstelt ook bepaalde journalistieke vaardigheden, en op dat punt schiet dit boek tekort. De redactie heeft bijvoorbeeld geen keuze gemaakt over de doelgroep en de eindredacteur heeft half werk geleverd – als er al een eindredacteur is geweest. Het colofon van Carthago. Opkomst & ondergang noemt er geen.

Doelgroep

Eerst de doelgroep. Een redactie stelt eerst de communicatiedoelen vast (“wat willen we overdragen?”), selecteert vervolgens de doelgroepen, kiest dan de middelen waarmee die groep valt te bereiken en nodigt tot slot de mensen uit die het benodigde schrijven kunnen. Carthago. Opkomst & ondergang heeft geen duidelijke doelgroep en mist daardoor focus.

Soms richten de auteurs zich op een academisch gevormde doelgroep en gebruiken ze jargon zonder toelichting. Er is dan sprake van “Nuraghisch Sardinië” en “scaraboïdes”. Je moet Fenicisch kunnen lezen om te begrijpen wat een auteur bedoelt als hij schrijft dat de letter ‘ayin in de Levantijnse havenstad Ugarit werd geschreven zoals de Fenicische ‘ayin die wij kennen. Of neem “het bekende mausoleum” van Thugga: bekend vermoedelijk bij specialisten, maar niet bij de bezoekers van het Rijksmuseum van Oudheden.

Omgekeerd behandelen andere auteurs de lezer alsof die de afgelopen halve eeuw de krant niet heeft gelezen. De auteur van een (overigens informatief) stuk over de relatie tussen Karthago en de Libisch-Numidische bevolking, presenteert als het ei van Columbus dat geschiedenis wordt geschreven “vanuit de eenzijdige visie van dominante volken” en brengt als iets nieuws dat de minder dominante volken andere visies hebben. Tja, het postkoloniale frame. Nieuw vermoedelijk voor schoolkinderen, maar niet voor de bezoekers van het Rijksmuseum van Oudheden. We leven in een postpostkoloniale tijd. Al een jaar of veertig.

Soms zwalkt een auteur tussen de doelgroepen heen en weer. Hannibal, zo lezen we, ging in ballingschap “in Tyrus in het huidige Libanon”: de aardrijkskundige uitleg is van basisschoolniveau. In dezelfde zin (u vindt hem op blz.77) lezen we dat hij zich vervolgens verhuurde als “strateeg” aan een hellenistische vorst. Dit is academisch jargon om de commandant van een leger aan te duiden.

Een ondermaats hoofdstuk

Dit laatste voorbeeld kwam uit het hoofdstuk over de Punische Oorlogen. Het eerste deel behandelt de Eerste Punische Oorlog en is overbodig: er is namelijk al een hoofdstuk over dat conflict. Daarna volgt een beschrijving van de Tweede Punische Oorlog die weinig meer is dan navertellen van de bronnen. Alsof Delbrück de krijgsgeschiedenis niet al een eeuw geleden heeft vernieuwd. Alsof we in Nederland niet de expertise in huis hebben om eigentijdse krijgsgeschiedenis te schrijven.

Ik blogde onlangs over het belang van inflatie: iets wat niet in de bronnen staat maar wel belangrijk was. Ik erkende dat het gewicht van deze factor niet viel te bepalen, dus er is ruimte voor twijfel. Om de verworvenheden van de twintigste-eeuwse economische geschiedenis echter helemáál buiten beschouwing te laten, is onprofessioneel. Het hoofdstuk is bovendien slecht geschreven, met clichés die in een VWO-profielwerkstuk niet meer voorkomen (“de Romeinse oorlogsmachine”).

Als er niet een paragraaf over het Karthago van Hannibal ingevoegd zou zijn geweest, zou er in dit hoofdstuk niets hebben gestaan dat niet ook in de achttiende eeuw geschreven had kunnen zijn. De ingevoegde paragraaf draagt overigens weinig aan dit hoofdstuk bij en zou beter een zelfstandig hoofdstuk hebben kunnen zijn. Het was daarvoor voldoende interessant.

Eindredactie

In het team dat een boek maakt, behartigt de eindredacteur de belangen van de lezers. Hij zou van de redactie hebben vernomen wat de doelgroep was en vervolgens hebben gecontroleerd of die werd bereikt. Zou Carthago. Opkomst & ondergang een eindredacteur hebben gehad, u had geen bizarre zinnen hebben hoeven lezen over Hannibal die zich vanuit “Tyrus in het huidige Libanon” had verhuurd als “strateeg”.

Een eindredacteur zou vertalingen hebben gecontroleerd. Nu zijn tal van gallicismen, zoals “Athèna” en “Orose”, gehandhaafd. Ik denk dat menigeen moet opzoeken wat “cuneïforme tekens” zijn, want u kent die als “spijkerschrift”. De aanhangers van de Romeinse staatsman Pompeius heten in ons taalgebied “Pompeianen” en geen “Pompeïers”. Echte vertaalfouten zag ik niet, maar een eindredacteur zou de teksten zo hebben bewerkt dat de Nederlandse lezer ermee uit de voeten kan.

Hij zou ook, door goed op het taalgebruik te letten, hebben gezorgd voor een bruikbaarder register. De naam van de vrouw die (volgens de sage) Karthago heeft gesticht, wordt nu op drie verschillende manieren gespeld (Elissa/Elisa/Elissar) en het register bevat alleen verwijzingen naar de eerste variant. Niet echt handig.

Kortom

Carthago. Opkomst & ondergang is typisch zo’n boek waarvan het idee beter is dan de uitwerking. Er staan veel interessante dingen in en zeker de museummedewerkers hebben goede, boeiende artikelen geschreven. Ik vermoed dat dat de sleutelfactor is: museummedewerkers weten hoe ze met het grote publiek moeten omgaan en doen daardoor dingen intuïtief goed. Ik zou een ander stukje hebben kunnen schrijven door daarop de nadruk te leggen.

Ik wilde echter een keer de ambachtelijke kant van de wetenschapsvoorlichting behandelen. Voorlichting is namelijk een vak en met iets meer vakmanschap zou er meer in dit project hebben gezeten. Met een ruim dozijn sponsors was er vermoedelijk geld genoeg om een eindredacteur aan te trekken. Die had de problemen kunnen constateren, de redactionele vergissingen kunnen aankaarten en kunnen beletten dat het boek zo publieksonvriendelijk werd.

Karthago is machtig interessant en verdiende een zorgvuldiger boek. Hoe interessant de stad was, toonde de expositie zelf. Laten we vooral die onthouden.