Numidische ruiter (Nationaal archeologisch museum, Algiers)

In de Tweede Punische Oorlog (218-201) hadden de Romeinen de Karthagers verslagen en het vredesverdrag verbood de verslagenen om zonder toestemming van de Romeinse Senaat ten oorlog te gaan. Dat vormde voor de Romeinse bondgenoot Massinissa van Numidië natuurlijk een uitnodiging om de Karthaagse bezittingen aan te vallen. Ook moesten de Karthagers nog vijftig jaar een schadevergoeding betalen aan de Romeinen. Pas tegen het midden van de tweede eeuw zou Karthago vrij zijn van deze verplichting en tenminste één Romeinse senator, Cato de Oudere, leefde in de veronderstelling dat de voormalige vijand spoedig daarna weer een supermacht zou zijn.

Aanleiding

In 151 v.Chr. verdreven de Karthagers, op voorstel van een zekere Hamilkar de Samniet, veertig pro-Numidische politici. Ze vluchtten naar Kirta, de residentie van Massinissa, het huidige Constantine in Algerije. De Numidische koning stuurde nu zijn zonen Gulussa en Mikipsa naar Karthago, om de stad te vragen de ballingen terug te ontvangen. Het gezantschap had geen succes: nadat de twee prinsen de hoofdstad hadden bereikt, werden ze weggestuurd. Erger nog, Hamilkar en zijn aanhangers vielen Gulussa’s konvooi aan en doodden enkele begeleiders. De Numidiërs konden dit niet over hun kant laten gaan. Een Numidisch-Karthaagse Oorlog was onvermijdelijk.

Het is overigens mogelijk dat de problemen eerder waren begonnen. In datzelfde jaar bezocht prins Gulussa Rome om te melden dat de Karthagers op oorlog aan het voorbereiden waren. Ze waren een vloot aan het bouwen en rekruteerden soldaten. Onze bron voor dit voorval, een uittreksel uit het grote geschiedwerk van Titus Livius, is vaak verward en we weten daardoor niet goed waar dit stukje informatie moet worden geplaatst. Het kan zijn gebeurd na het mislukte gezantschap, maar ook daarvoor.

Massinissa valt aan

Hoe dat ook zij, Massinissa zag een kans voor gebiedsuitbreiding, viel het Karthaagse land binnen en bereikte een stad die Oroskopa wordt genoemd. Als reactie stuurden de Karthagers hun commandant Hasdrubal met een leger van 400 ruiters en 25.000 man voetvolk. Toen de indrukwekkende strijdmacht dichterbij kwam, besloten twee Numidische commandanten, Asasis en Suba, van partij te wisselen, waarbij ze niet minder dan 6.000 ruiters meenamen.

Desondanks had Hasdrubal geen noemenswaardig succes. In het voorjaar van 150 leek Massinissa zich terug te trekken, maar in feite lokte hij het Karthaagse leger naar een verlaten gebied. Hasdrubal volgde en de twee legers, die inmiddels allebei versterkingen hadden ontvangen, bereidde zich voor op de strijd. Het gevecht duurde urenlang en de verliezen waren enorm, maar toen de zon onderging, leek het erop dat de Numidiërs hadden gewonnen.

Bemiddeling

Toen Massinissa terugkeerde naar zijn tent, hoorde hij dat er visite was uit Rome: Publius Cornelius Scipio Aemilianus. Deze vooraanstaande Romein, door adoptie een afstammeling van de Scipio die Hannibal had verslagen, diende in die tijd als officier in een Romeins leger in Spanje en was naar Numidië gestuurd om olifanten te verwerven. Hij was de aangewezen man om te bemiddelen tussen de Numidiërs en de Karthagers, maar het liep op niets uit: Massinissa’s eis dat de Karthagers de deserteurs Asasis en Suba zouden uitleveren, was voor de Karthagers onacceptabel.

Hoewel Scipio naar Spanje terugkeerde (met olifanten), waren er nog steeds Romeinse onderhandelaars in de buurt toen Massinissa het beleg opsloeg voor het kamp van Hasdrubal. Hoewel hun kamp al was omringd met belegeringswerken en uithongering dreigde, meenden de Karthagers dat ze nog tijd hadden. Ze hoopten dat de Romeinse onderhandelaars het conflict zonder bloedvergieten konden oplossen.

Wat ze niet wisten, is dat de Romeinse diplomaten geen vrede wilden. Ze hadden instructies om Massinissa aan te moedigen om te vechten en mochten alleen onderhandelen als de Numidische leider zou worden verslagen. De blokkade van het Karthaagse kamp ging dus door, maar inmiddels waren de Karthagers te zwak om nog uit te breken. De Grieks-Romeinse historicus Appianus van Alexandrië, onze belangrijkste bron, vertelt dat de mannen van Hasdrubal hun paarden en lastdieren opaten; nu waren ook ziekten onvermijdelijk, mede doordat er geen hout was om brandstapels te bouwen, waardoor de doden onbegraven bleven.

Capitulatie

Uiteindelijk waren de Karthagers gedwongen de eisen van Massinissa in te willigen. De Numidische deserteurs werden overdragen, de veertig bannelingen keerden terug en ze beloofden Massinissa een halve eeuw lang jaar honderd talenten zilver te betalen. Daarna werden de Karthaagse soldaten onder een juk door gestuurd: de gebruikelijke vernedering van een verslagen leger. Dit was echter nog niet het einde van hun lijdensweg, want Gulussa zon op wraak en viel met zijn ruiterij de ontwapende Karthaagse soldaten aan.

Hoewel Karthago territoriale verliezen had weten te verhinderen, was de Numidisch-Karthaagse Oorlog uitgelopen op een ramp. In 201 hadden de Karthagers er immers mee ingestemd dat ze toestemming aan de Romeinse Senaat zouden vragen voordat ze ten strijde trokken. Inmiddels hadden Scipio Aemilianus en de andere Romeinse diplomaten geconstateerd dat Karthago het vredesverdrag had geschonden. Rome had een voorwendsel om de oorlog te verklaren.

Op weg naar het einde

En dat was niet helemaal zonder reden. Scipio was ooggetuige geweest van een van de grootste veldslagen uit de geschiedenis en zou hebben gezegd dat de enigen die ooit zo’n spektakel voor zich hadden gehad de goden waren geweest die de Trojaanse Oorlog hadden aanschouwd.

Hij en de andere Romeinse diplomaten moeten zich hebben gerealiseerd dat Massinissa op een dag Karthago zou veroveren en dat Numidië dan een even gevaarlijke vijand zou zijn als Karthago ooit was geweest. Dus besloot Rome het Karthaagse grondgebied zelf te veroveren. De Derde Punische oorlog was onvermijdelijk geworden.