Glazen hanger uit Karthago (Musée national de Carthage)

[Dit is het voorlaatste stukje in een reeks over de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.). Het eerste is hier. In het twaalfde deel behandelde ik Scipio’s landing in Afrika.]

Die winter deed Syfax een vredesvoorstel dat erop neerkwam dat de Romeinen zich uit Afrika en Hannibal zich uit Italië zou terugtrekken. Dat liet Rome in het bezit van Spanje: een formidabele winst.

Scipio was echter niet uit op vrede en wilde de eer van de eindzege. De onderhandelingen boden hem evenwel een kans het kamp van Syfax en de Karthaagse commandant te verkennen, en toen de onderhandelingen op niets waren uitgelopen, had hij genoeg gezien. Hij keerde ’s nachts terug, omsingelde het kamp, stak het in brand en vernietigde het complete leger. Hierop besloten Syfax en de Karthaagse generaal, die het inferno hadden overleefd, in Numidië een tweede leger op de been te brengen, maar Scipio trok het tegemoet. Op de plaats waar de rivier de Mejerda vanuit Numidië het Karthaagse gebied binnenstroomde, ruwweg bij het huidige Suq el-Khemis, kwam het tot een veldslag. Scipio behaalde een eenvoudige overwinning op zijn vijanden, merendeels rekruten. Terwijl de Romeinse bondgenoot Massinissa zijn rivaal Syfax achtervolgde en gevangen nam, deed Scipio een vredesvoorstel aan de Karthagers. Livius werd geconfronteerd met bronnen die elkaar tegenspraken:

Ze moesten de krijgsgevangenen, overlopers en weggelopen slaven teruggeven, hun legers terugtrekken uit Italië, afzien van Spanje en van alle eilanden tussen Italië en Afrika, alle oorlogsschepen uitleveren op twintig na en 500.000 schepel tarwe en 300.000 schepel gerst leveren. Over de som geld die hij oplegde bestaat geen overeenstemming: bij de een vind ik 5000 talenten genoemd, bij een ander 5000 pond zilver, bij weer anderen dat dubbele soldij voor de soldaten werd opgelegd.

Dit voorstel was zwaarder, maar niet zo heel veel, dan het voorstel van Syfax. Scipio wilde niet overvragen. Hij had bij Utica ervaren dat het belegeren van een stad niet zo eenvoudig was, en vermoedde dat het veroveren van Karthago, waarvan hij de hoge muren op een afstand had zien liggen, nog moeilijker zou zijn. De Karthaagse regering stemde in met het verdrag, er werd een wapenstilstand gesloten en een gezantschap naar Rome gestuurd.

Daar werd het voorstel aanvankelijk afgewezen, maar toen het nieuws kwam dat Hannibal Italië had verlaten en aan land was gegaan in het oosten van Tunesië, ging ook de Senaat akkoord. De Tweede Punische Oorlog leek ten einde te zijn.

Het geweld laaide echter weer op toen een aantal Romeinse graanschepen uit de koers raakte en op een kilometer of twintig van Karthago aan de grond liep. De bemanning verliet de vaartuigen en na enige discussie besloten de Karthagers ze op te brengen. Het is niet duidelijk waarom dit gebeurde. De bronnen, Livius en de tweede-eeuwse historicus Appianus van Alexandrië, zijn pro-Romeins en schrijven dat de bevolking van Karthago weinig te eten had en van het verdrag af wilde. Het kan waar zijn. Maar als er hongersnood heerste, komt de vraag op waarom Scipio nog pas enkele weken daarvoor de belegering van de stad niet had aangedurfd. De Romeinse generaal zou nog hebben geprobeerd escalatie van het conflict te voorkomen, maar toen er ook gezanten werden gemolesteerd, was het duidelijk dat er nog een keer gevochten zou moeten worden, en wel tegen de laatste generaal die de Karthagers nog hadden: Hannibal.

De logische plaats voor de beslissende veldslag zou ergens in het oosten van het huidige Tunesië zijn geweest, bijvoorbeeld omdat Scipio Hannibal tegemoet trok, of omdat deze oprukte naar Scipio’s Kasteel. In plaats daarvan trokken beide legers naar het gebied waar Massinissa heerste. Geen bron biedt een verklaring. In elk geval stuitten de twee legers in oktober 202 op elkaar bij een plaats die Zama heette, ergens ten westen of zuidwesten van het huidige Siliana. Daar kwamen beide generaals overeen dat ze elders met elkaar zouden spreken. Die plaats wordt door Polybios aangeduid als Margaron en door Livius als Naraggara; het enige wat daar verder van kan worden gezegd is dat het gaat om verbasteringen van het Punische Nahrgara en dat niemand weet waar het ligt. Daarom spreken oudhistorici gemakshalve van de slag bij Zama.

Het gesprek tussen de generaals leverde weinig op. “Een tijdlang zwegen ze bij het zien van elkaar, bijna verlamd van wederzijdse bewondering,” schrijft Livius, die vervolgens Hannibal een van de mooiste toespraken uit de Romeinse letteren in de mond legt en hem het voorstel van Syfax laat herhalen. Scipio’s antwoord was simpel: het was te gek voor woorden dat de vertegenwoordiger van een stad die een wapenstilstand had geschonden verbeterde vredesvoorwaarden kwam bedingen. Met een beroep op een “heilige, gerechtvaardigde oorlog” maakte de Romein een einde aan het gesprek. Toen Scipio de volgende dag zijn troepen opstelde, had hij volgens Livius “zo’n blij gezicht dat je zou denken dat de Romeinen al overwonnen hadden”. Hij vertrouwde volledig op zijn goede gesternte, of pretendeerde het.

[Wordt nog één keer vervolgd; de vertaling uit Livius is van Hetty van Rooijen.]