De stadsmuur van Rome

[Dit is het negende stukje in een reeks over de Tweede Punische Oorlog (218-201 v.Chr.). Het eerste is hier. In het achtste deel lazen we hoe de Karthaagse generaal Hannibal de Romeinen versloeg bij Cannae.]

Na de veldslag bij Cannae, zo vertelt Livius, vergaderden de Karthaagse commandanten, en de meesten waren het erover eens dat het leger eerst een dag mocht uitrusten. De aanvoerder van de cavalerie, Maharbal, dacht er anders over: als de overwinnaars nu op Rome marcheerden, zouden ze over vijf dagen dineren op het Capitool. Toen Hannibal aarzelde, repliceerde Maharbal dat de goden nooit alles aan één mens gaven en dat Hannibal beter wist hoe een veldslag te winnen dan te benutten. “Velen geloven dat het uitstel op die dag de redding heeft betekend van Rome en het Romeinse Rijk,” meende Livius.

Over die analyse is sindsdien uitgebreid gediscussieerd en de meeste geleerden wijzen erop dat de strategische realiteit maar weinig was veranderd sinds het moment waarop de Karthagers Italië waren binnengevallen. De Romeinen beheersten de zee en dat betekende dat Hannibals aanvoerlijnen zich uitstrekten over de Pyreneeën en de Alpen. Tot nu toe had dat geen probleem opgeleverd omdat hij zich snel door Italië verplaatste en zich voortdurend uit nieuwe gebieden kon bevoorraden, maar aan de belegering van de formidabele muren van Rome, waarbij tienduizenden manschappen moesten worden gevoed, viel niet te denken zolang er niet op grote schaal graan kon worden aangevoerd. Daarvoor was een haven noodzakelijk, en zolang de Romeinen over een betere vloot beschikten, was het uitgesloten dat de Karthagers ongestoord voedsel konden aanvoeren. Anders gezegd: de door Livius weergegeven inschatting is onjuist.

Maar zijn opmerking vormt een dwaalspoor. Hannibal wilde het Romeinse bondgenotenstelsel ontmantelen en er op die manier voor zorgen dat het westelijke Middellandse Zeegebied een Karthaagse binnenzee werd. Om dat doel te bereiken hoefden de Karthagers de vijandelijke hoofdstad niet in te nemen. Het was voldoende Romes bondgenoten ertoe te bewegen hun loyaliteit te verleggen. In de weken na de zege bij Cannae zegden verschillende stadstaten en stamfederaties hun steun aan Rome inderdaad op en Hannibal mocht hopen dat het Italiaanse imperium uiteen zou vallen.

Maar dat bleek te optimistisch. Romes bondgenotenstelsel kende verschillende soorten allianties. Grosso modo waren er drie groepen. In de eerste plaats waren er de Romeinen zelf, die woonden in de stad, in geannexeerde gebieden en in koloniën. De tweede groep bestond uit de Latijnen. Oorspronkelijk waren dat de aan de Romeinen verwante bewoners uit de omgeving van de stad, maar later waren Latijnse rechten gegeven aan andere groepen in Italië. Voor hun binnenlandse politiek waren ze autonoom, maar ze hadden weinig speelruimte in het buitenlandse beleid en moesten Rome in oorlogstijd – en wanneer was dat niet? – soldaten leveren. In ruil daarvoor kregen ze een aandeel in de buit. Een Latijn die naar Rome verhuisde, kon zijn oude burgerrecht omzetten in het Romeinse. Tot slot waren er de socii, die meestal geen Latijn spraken en het recht niet hadden Romein te worden. Het effect van de slag bij Cannae was dat de socii uit het zuiden van Italië overliepen naar de Karthagers, terwijl de Latijnen en de noordelijke socii Rome bleven steunen of, zoals Livius iemand laat zeggen, de oorlog eigenlijk van Rome overnamen.

Rome kon de oorlog op dit moment niet winnen, maar hoefde evenmin concessies aan Hannibal te doen. Die werd nu geconfronteerd met de luxe van een teveel aan bondgenoten, die allemaal bescherming vergden. De snelle campagne die hij tot dan toe had gevoerd, kwam daarmee ten einde. Hij had in feite de oorlog gewonnen, maar werd geconfronteerd met een tegenstander die weigerde dat toe te geven. Wat restte, was een uitputtingsoorlog.

Uitputting: de Karthagers meenden dat het verstandig was de vijand te dwingen zijn krachten te verdelen en sloten daarom een bondgenootschap met de Macedonische koning Filippos V, die van Karthago de toezegging kreeg dat hij de Romeinse bezittingen aan de Dalmatische kust mocht overnemen. De Romeinen reageerden hierop door het sluiten van een verdrag met de steden uit het westen van Griekenland, die de Macedoniërs de oorlog verklaarden en daarmee verhinderden dat Filippos Dalmatië veroverde. De Romeinse troepeninzet bleef minimaal. Hannibal boekte wel succes op Sicilië, waar hij door een alliantie met Syracuse zijn vijanden dwong troepen te zenden.

Ondertussen bleef het Romeinse expeditieleger in Catalonië succesvol, al klaagden de aanvoerders dat ze onvoldoende steun kregen. Hun smeekbeden hadden een zekere urgentie, want de Karthaagse regering had, nu de oorlog in Italië zo voorspoedig verliep, de herovering van het Iberische schiereiland prioriteit gegeven en versterkingen naar Andalusië gestuurd. Ondanks de sterkere tegenstand hielden de Romeinse successen in Spanje aan.

Met achttien legioenen onder de wapenen waren de Romeinse middelen uitgeput en daar kwam nog een economische crisis bij. In 217 was de munt met de helft gedevalueerd en in het jaar van Cannae was de waarde nog verder afgenomen. Zelfs nu Rome op deze manier geld schiep, was een belastingverhoging noodzakelijk en rond 214 ging het hele muntstelsel op de schop. Hiermee zou uiteindelijk de strijd door Rome worden gewonnen. Ik legde hier al uit waardoor Rome de oorlog wél inflatoir kon financieren en waardoor Karthago het niet kon:

Rome kon de oorlog op deze wijze financieren doordat het weinig behoefde te importeren en dus zelden iets in het buitenland hoefde kopen tegen een hoger geworden prijs. Voor Romes dienstplichtigen gold dus dat de boodschappen op de markt precies hetzelfde kostten als voorheen en dat de soldij niet minder waard was dan voor de oorlog.

Er was ook inflatie bij de Karthagers, die echter steunden op buitenlandse huurlingen. Karthago moest, om zo te zeggen, soldaten importeren en een in waarde verminderde munt maakte de huurlingen duurder. Dat maakte het moeilijk de oorlog inflatoir te financieren. Daar kwam nog bij dat Karthago strategisch belangrijke producten tegen steeds hogere prijzen moest importeren, terwijl Rome altijd toegang behield tot de metaalmijnen in Toscane.

[Wordt vervolgd]